Het Schokker vrouwen- en meisjes kostuum uit het midden der 19e eeuw vertoont veel overeenkomst met dat in Volendam en op Urk.
De muts, "de hulle", wordt met een zilveren oorijzer dat eindigt in gouden uiteinden op het hoofd geklemd. Gouden spelden steken de muts vast aan het oorijzer. De voorrand is van kant en de bol van doorgestopte tule, terwijl het tussenzetsel van marlegaas is.
Het hele kapstel wordt gedragen over een zwarte ondermuts.
Het bovenlijf wordt bedekt door de kraplap (krap = krop), twee rechthoekige lappen met op een schouder een haak en oogsluiting. Oost-Indische sits werd graag gebruikt voor dit kledingstuk.
Erover gaat een jakje met vierkante halsuitsnijding: "het kletje".
De korte pandjes vallen over de rok, maar van voren onder het schort. De halsuitsnijding is afgezet met gekleurd band en de mouwen zijn driekwartsmouwen.
De bovenrok was vaak blauw / zwart gestreept, maar kon bij gelegenheid ook van rode of blauwe damast zijn.
Eronder droeg men de nodige gestreepte onderrokken en het dichtst op het lijf de witte onderrok. Onder de bovenrok een diezek d.i. een opbergzak.
Het schort, "de boezel(aar)", heeft een geruit bovenstukje en gekleurde banden en is donkerblauw of zwart en in de vouwen geperst.
Witte kousen en zwarte schoenen of muilen voor de zondag en klompen in 't werk.
Een rode halsdoek van geruite stof losjes om de hals geknoopt met een punt achter op de rug maakt het geheel af, terwijl drie rijen bloedkoralen met gouden slot de welstand van de draagster aanduiden.
Deze dracht van Schokland, meegenomen door de Schokkers in 1859 naar o.a. Kampen, Urk, Vollenhoven, Volendam is door sommige hoogbejaarden nog jaren in ere gehouden.
Oude schokkervrouwendracht, bekend van o.a. de afb. ± 1757 (Le Francq v. Berkley) tot ± 1850 (Bing en Braet): deze vertoont veel overeenkomsten met die van Marken en Hindeloopen. Van deze drachten is bekend dat ze 16e eeuwse elementen bevatten. Omstreeks 1850 was er nog een enkeling die deze dracht droeg, de meeste vrouwen hadden de oorijzerdracht overgenomen (verwant aan Urk en Volendam), met het kostuum met kletje en kraplap.
De primaire kleuren bij de oude dracht vinden hun oorsprong in de middeleeuwen. Baai was altijd rood, damastblauw, etc.
De muts, "de hulle", wordt met een zilveren oorijzer dat eindigt in gouden uiteinden op het hoofd geklemd. Gouden spelden steken de muts vast aan het oorijzer. De voorrand is van kant en de bol van doorgestopte tule, terwijl het tussenzetsel van marlegaas is.
Het hele kapstel wordt gedragen over een zwarte ondermuts.
Het bovenlijf wordt bedekt door de kraplap (krap = krop), twee rechthoekige lappen met op een schouder een haak en oogsluiting. Oost-Indische sits werd graag gebruikt voor dit kledingstuk.
Erover gaat een jakje met vierkante halsuitsnijding: "het kletje".
De korte pandjes vallen over de rok, maar van voren onder het schort. De halsuitsnijding is afgezet met gekleurd band en de mouwen zijn driekwartsmouwen.
De bovenrok was vaak blauw / zwart gestreept, maar kon bij gelegenheid ook van rode of blauwe damast zijn.
Eronder droeg men de nodige gestreepte onderrokken en het dichtst op het lijf de witte onderrok. Onder de bovenrok een diezek d.i. een opbergzak.
Het schort, "de boezel(aar)", heeft een geruit bovenstukje en gekleurde banden en is donkerblauw of zwart en in de vouwen geperst.
Witte kousen en zwarte schoenen of muilen voor de zondag en klompen in 't werk.
Een rode halsdoek van geruite stof losjes om de hals geknoopt met een punt achter op de rug maakt het geheel af, terwijl drie rijen bloedkoralen met gouden slot de welstand van de draagster aanduiden.
Deze dracht van Schokland, meegenomen door de Schokkers in 1859 naar o.a. Kampen, Urk, Vollenhoven, Volendam is door sommige hoogbejaarden nog jaren in ere gehouden.
Oude schokkervrouwendracht, bekend van o.a. de afb. ± 1757 (Le Francq v. Berkley) tot ± 1850 (Bing en Braet): deze vertoont veel overeenkomsten met die van Marken en Hindeloopen. Van deze drachten is bekend dat ze 16e eeuwse elementen bevatten. Omstreeks 1850 was er nog een enkeling die deze dracht droeg, de meeste vrouwen hadden de oorijzerdracht overgenomen (verwant aan Urk en Volendam), met het kostuum met kletje en kraplap.
De primaire kleuren bij de oude dracht vinden hun oorsprong in de middeleeuwen. Baai was altijd rood, damastblauw, etc.