Het is bijna vanzelfsprekend om over Schokland en dus over Emmeloord te schrijven als zou er alleen maar over armoede en overstromingen iets te melden zijn. Gelukkig is er meer dan alleen maar kommer en kwel. De Revolutie gaat zelfs Emmeloord niet voorbij. In 1795 wordt voor het planten van de vrijheidsboom door de regering van Emmeloord 29 gulden en 9 stuivers betaald aan bier, jenever en andere onkosten! Feest dus.
De Franse invloed heeft overigens allerlei gevolgen zoals b.v. de interesse, die ontstaat bij romantisch ingestelde schrijvers, die zo'n eilandje wel eens willen bezoeken. Uit hun beschrijvingen wordt het beeld van het dagelijks leven in Emmeloord steeds kleurrijker en vollediger. Zo lezen we dat het de gewoonte was om na een begrafenis bij elkaar te komen in de plaatselijke kroeg om een paar potten bier te drinken, meestal een sterk soort bier dat in Deventer gebrouwen werd. Vermengd met suiker en muskaat werd dit in de wintertijd heet gedronken.
De Franse toerist vermeldt verder dat het tijdens de Pinksterweek kermis is en dat iedereen dan danst en veel lawaai maakt door met potten en pannen te rammelen. Over de eetgewoonten van de Emmeloorders: het ontbijt bestaat uit gerookte of gezouten vis; het middagmaal uit een bord verse vis met aardappelen, gewoonlijk eten zij dat met hun vingers. Vervolgens wordt er een kom opgediend met gekookte meelpap, soms gort of pannekoekjes van boekweitmeel.
Verder vermeldt de schrijver dat de jongeren in de omgang tussen beide sexen geen enkele schaamte kennen. Vanaf het moment dat een jongen en een meisje vaste verkering hebben, leven ze op een intieme manier met elkaar en trouwen is dan ook meestal: moeten trouwen.
De inwoners van Emmeloord hebben in die tijd (net als tegenwoordig) te maken met verschillende overheden, zoals Rijk, Gemeente en Provincie (of Departement). De Rijksoverheid wordt, hoe kan het ook anders voor een klein eilandje, vooral belichaamd door de Dienst van Waterstaat. De verpersoonlijking hiervan was Lucas Seidel, 's Lands Opzichter. Seidel is een man die zich fanatiek om de veiligheid van het eilandje bekommert en als hij geen Seidel had geheten, dan zou hij zeker een naam als Paalman of Paalvast gekregen hebben. Hij is gek op palen!
Het Gemeentebestuur was natuurlijk de overheid, waar de inwoners het meest mee te maken kregen. Ook toen al waren er veel voorschriften. Zo lezen we in de Gemeenteraadsverslagen dat er twee burgers aangesteld worden als turftellers. Ze verdienen een stuiver voor duizend getelde turven. Ook lezen we dat tijdens de hondsdagen alle honden vast moeten liggen op straffe van een boete. Er geldt een verbod op het stoken van vuur in koekhuizen en in schuren, die met riet gedekt zijn. Als het een paar dagen vriest dan mogen de schippers en vissers hun schepen niet meer op een aangewezen plek aanleggen, omdat de plaatselijke ijsbaan (!) kans moet krijgen. De taak van Provincie of Departement tenslotte is om toe te zien of de Gemeente haar werk goed doet.
Het grappige is dat ook de Overheden, toen al, verschillende belangen kenden en met elkaar in aanvaring kwamen. Een mooi voorbeeld is de kwestie van de schelpen. In de zomer van 1808 vaart Willem Dirks, die zich later Willem Veer is gaan noemen, als veerman van Schokland naar Kampen. Komende van Kampen wordt hij betrapt op het laden van schelpen op het strand van Emmeloord. Ongetwijfeld heeft Seidel als waakhond voor 's Lands veiligheid gemeend zijn baas, opzichter-generaal Pereboom, hiervan te moeten verwittigen. Er volgen brieven aan de Schout en aan de Landdrost van Overijssel. De Gemeenteraad wordt op de vingers getikt. maar bijt schitterend van zich af.
Ten eerste heeft Willem Dirks wel degelijk toestemming gekregen om schelpen te laden, maar bovendien "heeft dit Bestuur de eer te berigten dat niet alleen het strand en de aanspoelende schulpen, maar ook het gehele terrein, zover zich het gebied van Emmeloord uitstrekt plagt beschouwd te worden als een privaat eigendom der opgezetenen van Emmeloord". De zaak wordt uiteindelijk geregeld met dien verstande dat de burgers hun recht behouden maar alleen op die plaatsen, waar de opzichter geen gevaar ziet.
Een ander twistpunt vormt het riet snijden en het steken van graszoden. Ook hier tegengestelde belangen. Waterstaat wil riet voor versterking van de dijken, maar de inwoners willen het ook, o.a. om hun daken te dekken. Het steken van graszoden ondergraaft natuurlijk de veiligheid, maar graszoden zijn ook nodig om de met riet gedekte daken te versterken.
In een brief van het Gemeentebestuur lezen we: "....ook hebben we van tijd tot tijd enige lappen grond nodig en kunnen dezelve niet ontberen zonder onze huizen of aan het gevaar van den verschrikkelijke brand of aan het omverwaaijen bloot te stellen, want daar het meeste riet, dat een bestaan voor vele armen in den Winter opleverde, nu aan den aarden Dijk gebruikt wordt en onze huizen veeltijds op hunner toppen door graszoden moeten gedekt worden, zo kan het gemakkelijk gebeuren dat bij gebrek aan dezelven gehele daken afwaaiden zoals er alreeds gebeurde..."
In dezelfde brief wordt ook aangetoond dat schelpen nodig zijn voor metselspecie, als middel om het kerkhof op te hogen en ook om de paden met een mengsel van teer en schelpen te verbeteren. Toen al was er sprake van een soort asfalteren! Ook de beruchte loopkistendam werd op die manier veiliger begaanbaar gemaakt. Al met al groeit het beeld van een redelijk moderne samenleving.
Tenslotte: het grootste gevaar is weliswaar de zee, maar ook voor wat uit de zee komt moet je oppassen, vandaar dat het Gemeentebestuur in 1798 aan Pieterties Jacob 2 gulden en 10 stuivers uitbetaalt "aan wagtloon voor de zeerovers"!
Zo kunnen de inwoners tenminste rustig gaan slapen!
Schelpen waren van groot belang voor onze voorouders. De schelpen, die vooral ten noorden van Emmeloord aan het strand gevonden werden, waren ook bij de mensen van de Middel- en Zuiderbuurt erg geliefd. In een brief van het Gemeentebestuur van Ens, geschreven in 1809, staat dat de loopkistendam vooral in de wintertijd glad, glibberig en haast niet zichtbaar was.... "dat daardoor dikwils gebeurd dat wij bij nagt aankomende met onze natte kleederen op onze knijen naar de buurten moeten kruijpen, hetwelk onze oude lieden dikwils ondoenlijk is". Daarom wordt aan de Dienst voor de Waterstaat om toestemming gevraagd de kistdam met een mengsel van schelpen en teer te mogen bestrooien, waardoor deze beter begaanbaar en beter zichtbaar wordt. Daarnaast is het verrassend te zien dat de schelpen ook nodig zijn "om de floere onzer woningen mee te bestrooien ten einde daardoor enige verfrissing ter conservatie van de gezondheid te genieten." Opvallend dat hier de gezondheid als motief gebruikt wordt. Nu is het wel zo dat het in die dagen daar ook slecht mee gesteld was. Een provinciale geneeskundige commissie konstateert in 1814 dat de besmettelijke ziektes op het eiland voornamelijk veroorzaakt worden door "de verpestende uitwaaseming der vuiligheden." Rotte vis, mesthopen en menselijke uitwerpselen zijn daar de oorzaak van. De schout werd dringend geadviseerd maatregelen te nemen en o.a. te zorgen voor openbare secreten.
Begraven worden op Emmeloord kende in die dagen ook zijn moeilijkheden. De visserij is dan zo algemeen dat er 's zomers soms geen man meer op het eiland is. Dit leidde tot de tragische gebeurtenis dat een van de inwoners zijn jong overleden zoontje niet volgens oud gebruik heeft kunnen begraven, maar dit op provisorische wijze heeft moeten doen.
Dit leidde tot een schandaal, en de burgemeester van Emmeloord besluit dan om wat eigenlijk een oud gebruik was, nu bij wet vast te leggen: "namentlijk dat voortaan gene van onze Burgers, wie het ook zijn moge, van de wal vaaren op die dag, wanneer er een dode zal begraven worden, opdat het lijk behoorlijk om twee uur begraven kan worden." De mannen moeten dus op het eiland blijven om mee te kunnen begraven naar oud gebruik.
Overigens betekent de totale afhankelijkheid van de visserij natuurlijk een grote kwetsbaarheid. In geval van tegenslagen leidde dit tot dramatische toestanden. Een aantal jaren eerder (1775) wordt door felle vorst en het ijs enorme schade toegebracht aan de netten. Een aantal van 525 netten is dan verloren gegaan, totale schade 1200,--. Of het aantal enigszins overdreven zal zijn of niet, het zal zeker een enorme ramp geweest zijn. Als in die tijd ook nog eens hooi van elders ingekocht moet worden wegens slechte omstandigheden, dan is het duidelijk hoe afhankelijk de mensen waren van weersomstandigheden. Niet gespeend van enig gevoel voor dramatiek en galgehumor schrijven de burgemeesters in die tijd: "....dat de onkosten voor de gemeente door het nodige dijken van jaar tot jaar groter worden, de belastingen van tijd tot tijd swaarder en het Eijland van dag tot dag kleiner...."
Gelukkig komen na de magere jaren ook weer wat betere tijden. Nauwelijks 10 jaar na deze ramp moet de Amsterdamse stadsarchitect J.S. Creutz verslag uitbrengen aan zijn Regering over de vraag of het de moeite loont Emmeloord te behouden of het anders maar ten prooi voor de zee te laten. Andere adviseurs hebben dit al eerder aan het Amsterdamse gemeentebestuur geadviseerd! De stadsarchitect echter schrijft: "in deez opzigten is Emmeloord de bekwaamste van de drie buurten op dit Eijland, aangemerkt dat alhier nog 30 à 40 melkbeesten onderhouden worden, en teffens enige putten, twee deegenbakkers en een bakoven voorhanden zijn, en op deez buurt altoos een genoegzame voorraad van brood, bier en turff en sterken drank is, daarentegen op Enz uit gebrek aan wijland niet meer als 3 à 4 melkbeesten van de vuurstoker onderhouden worden, waarbij nog komt dat Emmeloord de volkrijkste buurt zijnde, het best assistentie kan bieden aan scheepen, die 's winters in eijs en anderzins raaken."
De buurt is kennelijk weer een beetje uit het dal geklommen. Een collecte voor het door overstroming getroffen Vlissingen (1807) brengt f 18,-- op en een maand later voor de ramp in Leiden f 25,--. De armen op het eiland worden overigens niet vergeten. Er is een armenpot, waar o.a. geld van bekeuringen in terecht komt en gezien het aantal ge- en verboden zijn dat er ongetwijfeld heel wat geweest. Zo mogen er b.v. geen schapen in het land gedreven worden voordat de koeien in de wei komen, op boete van f 3,-- ten profijte van de armen. Bij een tweede overtreding wordt het schaap verbeurd verklaard en het vlees onder de armen verdeeld, met nog een extra boete van f 25,--.
Ook de tamelijk nonchalante houding van onze voorouders t.a.v. de veiligheid van hun eiland brengt op deze manier geld in het laatje. Niet alleen worden de mensen regelmatig gemaand geen vee op de dijk te laten grazen, maar na een klacht van opzichter Seidel schrijft het Gemeentebestuur aan de inwoners: "....geen staaken ter drooging van netten of kleederen te steken in de om dit Eiland nieuw aangelegde dijk, of uit een buitenglooiing steenen te trekken en te leggen op de langs de dijk ter bleeking geplaatste linnen of kleederen, waardoor deze zo heilzame zeewering baarblijkelijk geschonden en benadeeld wordt."
Zo blijkt dat er nog ontzettend veel informatie over ons dierbare eilandje te vinden is. Soms niet altijd gemakkelijk te vinden omdat de informatie over het hele land verspreid ligt opgeslagen. Gelukkig heb ik een niet aflatende speurder in mijn vrouw Els Veer-Hanneman!
Dat het soms ingewikkeld is, is niet zo vreemd wanneer je de vertwijfeling van onze voorouders zelf leest. In 1807 schrijft het Gemeentebestuur aan de landdrost: "Mijn Heer de Landdrost! Zonderling is waarlijk het lot dezes dorp; eertijds een eigendom der Graven van Cuinre behoorden wij waarschijnlijk onder Overijssel. Door verkoop van eigendom der stad Amsterdam geworden, zijn wij dus van provinciale jurisdictie veranderd. Zedert de Revolutie van 1795 onder de Domeinen van het gemeene Land gebragt, zijn wij successievelijk van Holland tot Overijssel, en van Overijssel weder tot Holland overgegaan. Bij de invoering van het nieuw finantieel stelsel wierd onze finantiële betrekking veranderd, doch door de civiele bleef, echter zoo dat wij voor Overijssel en voor Holland dood schenen, gemerkt dat wij in den tijd van drie maanden van geene der beide departementen eenige aanschrijving ontvingen, tot wij van ons werkelijk aanwezen bij messive het Departement van Holland overtuigden. Bij Resolutie van den 13e April l.l. in alle betrekkingen onder Overijssel gesteld, communiceerde ons nogtans de heer Landdrost van Amstelland zijn installatie en zond ons alle zodanige staatsstukken...."
Het veer en de veerman
Op 12 december 1811 stapt een man van 56 jaar het stadhuis van Kampen binnen. Zijn naam: Willem Dirks. Kort daarna komt hij naar buiten als Willem Veer. Vanwege de verplichting om vanaf die tijd een familienaam te hebben, neemt hij voor zichzelf en zijn beide zonen de naam Veer aan.
Veer? Waarom Veer? Was het zomaar een willekeurige naam, woonde hij bij een veer, of was hij misschien zelf veerman? Dit laatste leek waarschijnlijk omdat zijn zoon jaren later als veerschipper van Kampen op Alkmaar vaart. De archieven in Kampen geven het antwoord.
In 1797 wordt Willem Derks als veerman van Schokland op Kampen meerdere malen genoemd. Hij wordt o.a. betaald voor het halen en bezorgen van kalk en vloertegels voor het huisje van de vroedvrouw op Schokland, voor het halen van de sleutel van het kerkhof en voor het halen van de speelbollen (n.b.: als er een lezer is die weet wat dit woord betekent, dan zou ik dat graag horen).
In het Oud Archief te Kampen bevindt zich een brief uit Emmeloord d.d. 22 mei 1796, met de toevoeging: het tweede jaar van de Bataafsche Vrijheid. De brief is gericht aan de Municipaliteit van de Stad Kampen en ondertekend door de secretaris van de gemeente Emmeloord: Mommende.
In de brief staat: "Op versoek van den burger Willem Derks, woonagtig te Kampen, ons vriendelijk versoekende dat hij gaarne van ons permissie zoude mogen erlangen om goederen van de Stad Campen na ons Eijland Emmeloort en van dezelve weder na Campen te mogen vervoeren."
Het antwoord uit Kampen komt snel: een maand later wordt aan Willem Dirks vergunning verleend om goederen te transporteren "van hier op Emmeloord viceversa."
Wie is deze in Kampen wonende Willem Dirks? Het feit dat Emmeloord het verzoek doet, doet al vermoeden dat het hier om een Schokker gaat. Inderdaad: Willem Dirks blijkt in Kampen de bijnaam "van Emmeloord" te hebben. Hij is op Emmeloord geboren op 2 oktober 1755 als zoon van Dirk Willems en Maria Dirks. In 1790 wordt hij ingeschreven in het Burgerboek van Kampen.
Kennelijk blijft hij goede banden houden met zijn geboorteplaats, want in 1794 komt hij in de maanden juni en juli met o.a. zijn vader voor op een lijst als dagloner bij 's Lands Werken in Emmeloord.
Het veer op Kampen vaart twee keer per week. Het is bekend dat de schipper zelf voor zijn schip verantwoordelijk was. Er gelden strenge regels. Jaarlijks moet het schip door de scheepstimmerman gecontroleerd worden en het touwwerk moet door een touwslager beoordeeld worden. Een soort APK-keuring dus, wat voor de schipper toch de nodige kosten betekende.
"Tot dit veer worden ordinair kleine vaartuigen gebruikt van plusminus 10 à 14 tonnen, en kunnen nadien meer of minder vracht aan boord, circa 30 mannen transporteren." Behalve goederen en personenvervoer is het veer ook bij uitstek het middel om brieven op de plaats van bestemming te krijgen. De veerman heeft de verplichting de brieven aan huis te bezorgen. Schout Seidel van Schokland pleit in zijn brief aan de stad Kampen zelfs nog voor meer: "ook zoude het zeer te wenschen zijn, dat de aankomende goederen niet willekeurig aan het eene eind van de buurt, maar geregeld zo na doenlijk voor ieders huis mogen worden aan- en opgebragt, omdat bizonder dezulke welke negotie doen bij herfstdag, wanneer men soms diep door de slik moet waden, niet verplicht worden zwaare pakken of vaten zeer ver en bijna ondoenlijk te versjouwen."
Om het systeem van beurt- en veerdiensten goed te begrijpen is het nodig te weten dat:
a) beurt- en veerschippers het uitsluitend recht hebben om tussen de plaatsen die de overeenkomst met elkaar gesloten hebben, goederen en personen te vervoeren;
b) er altijd op vaste, geregelde tijden gevaren wordt;
c) alle prijzen, zowel voor personen als voor goederen, tot in details vastgesteld zijn.
Wat betreft het eerste punt, het uitsluitend recht voor de veerman, daar wordt streng op toegezien. Zelfs op dagen dat de veerman niet vaart mogen anderen niet onder zijn duiven schieten. Piet Mastenbroek, die na Willem Dirks de functie van veerman tijdelijk (1815-1818) waarneemt, ondervindt dit heel duidelijk. In 1820 schrijft de schout Lucas Seidel een brief aan de gemeente Kampen: "er zijn echter bizondere personen en wel in het bizonder de persoon Mastenbroek, welke voortijds dit veer slordig heeft waargenomen en thans bestendig bezig is de veerman te benadelen door, zodra de veerman voor een reisje naar elders ofte naar de helling is, voor anderen goederen overvaart."
Seidel waarschuwt de ambtenaren in Kampen er op toe te zien dat "niemand, en wel bizonder voornoemde Mastenbroek, hetzij op veer- of andere dagen voor anderen goederen mogen innemen."
Wat betreft het tweede punt: tegenover dit uitsluitende (voor)recht staat de verplichting, waar de veerschipper zich aan te houden heeft, namelijk dat hij op geregelde tijden moet varen. Vol of niet vol, hij dient stipt op tijd en via de afgesproken route te varen. Ook aan deze verordening wordt zwaar getild. Toen de al eerder genoemde Mastenbroek het veer bediende (van 1815 tot 1818) werd hij door de Schout aangeklaagd. Deze laat weten: "ik moet tot mijn leedwezen ondervinden dat bij het bedienen van het veer van de Stad Campen op Schokland buiten en behalve andere gebreken, bizonder plaats heeft dat er geen bepaalde tijd van afvaren gehouden wordt en dat de schuyt soms van de eene buurt, Emmeloord, afvaart zonder dat men op een ander, hetzij Molen- of Zuiderbuurt, er kennis van heeft". Als een veerman niet op tijd vaart is het dus goed mis!
In de periode dat Willem Dirks veerman was (1797-1815), was op tijd varen niet altijd gemakkelijk. We moeten wel bedenken dat in de periode rond 1800, de zogenaamde Franse tijd, ons land op gespannen voet met Engeland leefde, en Engeland was vooral heer en meester op zee, ook op de Zuiderzee.
In 1799 wordt door de stad Kampen een schip uitgezonden om de vaart naar Schokland te beoordelen. Er wordt geconstateerd dat de toestand zeer gevaarlijk is. Een Engels schip maakt jacht op verschillende schepen en daarom "wordt alle vaart uit de havens van dit Departement, behalve voor de gewone veerschepen, provisioneel verboden weegens de onveiligheid van de zee." Willem Dirks heeft als veerman dus een gevaarlijke baan!
In datzelfde jaar wordt geconstateerd dat Schokland nog wel niet in handen van de Engelsen is, maar dat op twee buurten al de Hollandse (prinselijke) vlag waait, maar niet op Emmeloord! Dit laatste is niet zo verwonderlijk, omdat het katholieke Emmeloord nu eenmaal meer te verwachten had van de eveneens katholieke Fransen.
Het is goed voor te stellen dat de baan van veerschipper onvoldoende inkomsten verschafte, omdat de schipper er maar twee dagen per week werk mee had. Dat betekent dat hij op de een of andere manier zijn inkomsten moet zien te vergroten. De in 1818 aangestelde veerman Dubbel Floris Sul schrijft aan de Schout van Schokland een smartelijk briefje, waarin hij om een "jaarlijks tractementje" vraagt: "Terwijl ik het voorrecht geniet als veerman op Campen aangesteld te zijn is het echter Uedele niet onbekend dat dit veer een zeer sobere broodwinning is en ik mij dus bezwaarlijk in staat bevinde om datgeene hetwel verijscht wordt, aan mijn schuijtje te doen." Onze veerschipper Willem Dirks pakt ook van alles aan om wat meer brood op de plank te krijgen.
Eerder vertelde ik al dat hij bij het laden van schelpen betrapt werd. Na veel geharrewar tussen verschillende overheidsinstanties bleek dit toch geheel legaal te gebeuren. Ook doet Willem een poging om bij de gemeente Kampen begrip te krijgen voor zijn verre van rooskleurige loon. Hij schrijft daartoe een brief om vrijstelling te krijgen voor het betalen van het zogenaamde "Paardegeld". Dit vraagt om enige nadere uitleg. Omdat Kampen geen zeehaven was, moesten alle binnenkomende schepen nog een heel eind via het Ganzediep of de monding van de IJssel varen om bij de stad te kunnen komen. Bij tegenwind, windstilte of mistig weer was dat haast niet doenlijk en werden de schepen door de paardeboer opgewacht en via het jaagpad op sleeptouw genomen. De paardeboer was door de stad Kampen officieel aangesteld. Willem Dirks probeert vrijstelling van deze sleepkosten te krijgen, maar tevergeefs. Hoewel Kampen aangeeft erg veel begrip voor zijn probleem te hebben gaat het toch niet door.
Gelijke monniken, gelijke kappen, iedereen moet betalen. Ook via andere manieren proberen veerschippers er nog wat bij te verdienen, o.a. door het aanvoeren van vis op de markt. Er gelden namelijk nogal wat regels voor de veerschippers, die er vooral op neerkomen dat zij hun meegebrachte vis alleen via de visafslag of in ieder geval met toestemming van de marktmeester mogen verkopen. En hoewel nergens met zoveel woorden Willem Dirks genoemd wordt, zal het zeker voor een Schokker een doodnormale zaak geweest zijn.
In 1815 blijkt de post van veerschipper vacant te zijn. Misschien dat de aangescherpte eisen t.a.v. het onderhoud van zijn schip reden was voor Willem om er mee te stoppen. Misschien ook vond hij het na bijna 20 jaar welletjes. Hoe dan ook: zijn baan zal van grote invloed geweest zijn op zijn leven, en door de naam Veer aan te nemen lijkt hij dit zelf duidelijk te onderstrepen.
Doopinschrijving van Willem Dirks (Veer) in het r.k. doopboek van Emmeloord, d.d. 2-10-1755:
Anno 1755, die 2 octobris baptizatus est Willebrordus Dircks,
filius legitimus Theodori Wilms et Maria Dircks.
Levante, Eva Bruijns nomine Joanni Dircks.
Scheepsregistratie, botvangen en andere kopzorgen van vissers.
KP (Kampen), VD (Volendam), UK (Urk), BU (Bunschoten), VN (Vollenhove), wie kent niet de bekende afkortingen, aangebracht op de vissersschepen? Zo was het in het begin van deze eeuw en is het gedeeltelijk ook nu nog het geval. Het laat op zijn minst zien waar een schip thuishoort.
Maar hoe was dat vroeger, rond 1800, en met name in de zogenaamde Franse tijd, toen Nederland bij Frankrijk ingelijfd was? Gelukkig voor ons werd er ook in die tijd uitgebreid geregistreerd, waardoor er nog heel wat van gewoontes en bijzonderheden van onze voorvaderen bewaard is gebleven. De vissersschepen waren in die tijd ongeveer 20 voet lang, 10 voet breed, en 3 tot 4 voet hoog, en dat resulteerde in een tonnage van 12 tot 15 ton.
Vooral tijdens de inlijving bij Frankrijk gingen de "Franse" administrateurs er eens lekker voor zitten. Ik wil u de volgende (willekeurige) acte als voorbeeld niet onthouden. Deze stamt uit 1811:
"L'an mile dix huit cent onze (die administrateur kende zijn Frans nog niet zo goed!)le 12 may est comparé devant Nous, Juge de Paix, Canton Kampen, Arrondissement Zwolle, Département des Bouches de l'Yssel, Willem Dirks, maître d'un Barque, demeurant à Schokland, qui a affirmé que la Barque, nommé le Jeune Willem, appartenant au Port de Kampen, est un barque à Poisson, contenant 14 tonneaux, suivant le Certificat de l'Etalonneur Juré, a eté construit à Cuinre dans l'anneé 1804, qu'il est proprietaire unique du dit Barque et qu'aucun autre personne quelqu'on qu n'y a droit, qu'il est citoyen de France, soumis et fidêle à la Constitution de France, qu'aucune Etranger n'est directement ou indirectement intéressé dans le sudit Barque."
De wat kromme en gebrekkige Franse tekst laat zien dat het voor de gewone ambtenaar nog niet zo gemakkelijk was zijn werk in het Frans te doen. In het kort komt de vertaling hierop neer dat (in het geval van Willem Dirks) De Jonge Willem, groot 14 ton, gebouwd in Kuinre in 1804, als zodanig geregistreerd is en dat de eigenaar bevestigt dat hij de enige bezitter is en bovendien Frans staatsburger, en dat geen enkele buitenlander iets met het schip te maken heeft.
Aardig is dat elke schipper dus moest horen dat hij Frans staatsburger was, onderworpen en trouw aan de Grondwet van Frankrijk. Ik ben benieuwd hoe onze voorvaderen daarover dachten! Deze acte laat zien dat de vissersschepen van de Emmeloorders in de haven van Kampen ingeschreven staan.
De genoemde Willem Dirks noemt zijn schip De Jonge Willem, niet bijster origineel, maar dat zal in die tijd de gewoonte zijn geweest. Van de 45 Schokkers die eigenaar zijn, luiden de meeste namen van schepen soortgelijk, b.v. De Jonge Maria, De Jonge Dirk, De Jonge Jacoba, enz. Er worden zowel jongens- als meisjesnamen gebruikt.
Er zijn een paar bijzondere namen bij: Evert Alberts vaart met Het Heil (Le Salut), Evert Klaassen stelt vertrouwen in De Oude Adam, terwijl Jan Peters het toch maar op De Jonge Eva houdt. Jacob Jans vaart met De Hosanna, Klaas Alberts Klappe met Het Geluk, Reurik Teunis met De Goede Verwachting, Peter Dirks met Het Fortuin en Jan Willems Bien en Willem Teunis zijn kennelijk de leuksten thuis, zij noemen hun schip respectievelijk De Jonge Schelvis en De Zoute Haring (L'Harang Salle). [1]
Zo zien we dat zelfs een saai onderwerp als scheepsregistratie nog leuke dingen kan opleveren.
De agent van de Nationale Economie der Bataafse Republiek vermeldt in zijn verslag van 1800 dat de vissers van Emmeloord zowel op de Noordzee (schelvis, tong en rog) als op de Zuiderzee (panharing, bot en aal) vissen. De haring wordt vooral in Muiden verkocht, de overige vis in vele andere plaatsen, zoals Amsterdam, Zwolle, Enkhuizen en Medemblik. [2]
Nu was vissen in oorlogstijd niet altijd even simpel. Tijdens de zomer van 1803, op zondag 3 juli, vergadert de voltallige burgerij van Emmeloord. Plaats van handeling: voor het Gerechtsgebouw. Onderwerp: de "gesloten visserij op de buitenzee". Omdat er door de Emmeloorders regelmatig op de Noordzee werd gevist betekent dat natuurlijk een enorme strop. Besloten wordt een delegatie naar Den Haag te sturen. Twee burgers, Jan Stevens en Albert Everts vormen samen met de secretaris Mommende de commissie.
Op dinsdag 5 juli vertrekt het gezelschap om vervolgens donderdag 7 juli in Den Haag te arriveren. Daar krijgen ze te horen dat ze de zaak schriftelijk moeten aankaarten. Voor met name Mommende, die altijd graag en uitvoerig zaken op schrift stelt, een kolfje naar zijn hand. Na twee uur wachten mogen ze terugkomen bij de President van de Marine, Dhr. van Rooyen.
Op zondag 10 juli is de commissie terug van de "Haagse Reize" in Emmeloord, om verslag te doen. Er is een soort oplossing gevonden, een compromis: de vissers mogen uitvaren, maar mogen bij gevaar van de vijand (Engeland) en 's nachts, van zonsondergang tot zonsopgang, niet verder dan een mijl van de wal af zijn. Albert Alberts Klappe wordt aangesteld als "seinmeester", en is verantwoordelijk voor de handhaving van de regels. Iedere burger moet hem gehoorzamen, op straffe van boete. [3]
Een echte oplossing is het niet en het blijft behelpen. In 1808 klaagt de burgemeester van Kampen over de achteruitgang van de botvangst, een specialiteit van de Brunneper vissers, en vraagt om compensatie. Een van de redenen van de achteruitgang is dat andere vissers, o.a. die van Schokland, zich, anders dan in vredestijd, ook op de botvangst toeleggen. [4]
In 1811 is het nog (of weer) mis. Gedwongen door de slechte visstand op de Zuiderzee moeten de vissers wel uitwijken naar de Noordzee.
Burgemeester Gillot: "Door de Municipale Raaden en de visschers van Schokland word mij geklaagd dat zij niet langer in staat zijn hun brood te verdienen, dewijl zij heden thans niet anders dan op de Noordzee kunnen vaaren om te visschen, maar daar de Admiraal van 's Rijks oorlogsschepen, leggende op de Rhee van Texel, het uit- en invaaren der visschers van deze Gemeente geheel belet en daar er thans bijna geheel geen visscherij buiten de andere zeegaten is, verscheiden visschers het gewaagd hebben een ander zeegat uit te vaaren, doen mij voor de vreselijkste gevolgen vreezen."
En even verderop: "....alle dagen niet meer dan 15 visschuiten te laten passeren, waardoor zijlieden zeer grootelijks benadeeld worden in hun broodwinning, terwijl er een zoo groot aantal visschers zijn van deez en andere Gemeentes, zoodat zij nauwelijks om de 13 à 14 dagen een beurt krijgen om te passeren."
Op de brief van de burgemeester komt een verlossend antwoord, dat inhoudt dat de maatregel wordt ingetrokken en dat voortaan iedere visser kan passeren! Toch nog een meevaller bij alle narigheid!
Over de genoemde personen:
De seinmeester Albert Alberts Klappe werd op 2-4-1769 gedoopt op Emmeloord als zoon van Albert Claessen Klappe en Grete Dubbels Schout, en stierf 15-9-1808 op Emmeloord. Hij trouwde op 27-5-1799 op Schokland met Marrijtje Willemsen Kok. Zij was 23-11-1779 gedoopt op Emmeloord als dochter van Willem Jansen Kok en Aleid Albers Mossel, en stierf op 19-8-1832 op Emmeloord ten gevolge van cholera.
Klaas Alberts Klappe van Het Geluk was een oudere broer van bovengenoemde Albert Alberts Klappe. Hij werd op 26-9-1766 op Emmeloord gedoopt, en stierf daar op 2-10-1817. Hij trouwde op 2-12-1793 op Emmeloord met Lijsje Willems Ouderling. Zij werd op 29-9-1770 op Emmeloord gedoopt als dochter van Willem Dirks Ouderling en Petronella Jans Bien, en stierf daar op 10-12-1800.
Klaas Alberts Klappe hertrouwde 24-6-1809 op Emmeloord met Maria Jacobs Koridon, gedoopt 13-12-1769 op Ens als dochter van Jacob Jansen Coridon en Maria Everts Gosen. Zij was de weduwe van Jan Alberts Karel.
Jan Willems Bien van De Jonge Schelvis werd 22-8-1770 op Emmeloord als zoon van Willem Jansen Bien en Lumme Dircksen Been. Hij overleed 19-8-1832 op Emmeloord ten gevolge van cholera.
Noten:
Bronnen:
Bron: Wim Veer, het Schokker Erf 28 - januari 1995, nr. 31 - januari 1996, nr. 33 - september 1996 en nr. 35 - mei 1997.
Zie voor het vervolg: Emmeloord rond 1800, een impressie (vervolg)
en ook het boek: Emmeloord rond 1800 - van republiek naar koninkrijk (2013)
De Franse invloed heeft overigens allerlei gevolgen zoals b.v. de interesse, die ontstaat bij romantisch ingestelde schrijvers, die zo'n eilandje wel eens willen bezoeken. Uit hun beschrijvingen wordt het beeld van het dagelijks leven in Emmeloord steeds kleurrijker en vollediger. Zo lezen we dat het de gewoonte was om na een begrafenis bij elkaar te komen in de plaatselijke kroeg om een paar potten bier te drinken, meestal een sterk soort bier dat in Deventer gebrouwen werd. Vermengd met suiker en muskaat werd dit in de wintertijd heet gedronken.
De Franse toerist vermeldt verder dat het tijdens de Pinksterweek kermis is en dat iedereen dan danst en veel lawaai maakt door met potten en pannen te rammelen. Over de eetgewoonten van de Emmeloorders: het ontbijt bestaat uit gerookte of gezouten vis; het middagmaal uit een bord verse vis met aardappelen, gewoonlijk eten zij dat met hun vingers. Vervolgens wordt er een kom opgediend met gekookte meelpap, soms gort of pannekoekjes van boekweitmeel.
Verder vermeldt de schrijver dat de jongeren in de omgang tussen beide sexen geen enkele schaamte kennen. Vanaf het moment dat een jongen en een meisje vaste verkering hebben, leven ze op een intieme manier met elkaar en trouwen is dan ook meestal: moeten trouwen.
De inwoners van Emmeloord hebben in die tijd (net als tegenwoordig) te maken met verschillende overheden, zoals Rijk, Gemeente en Provincie (of Departement). De Rijksoverheid wordt, hoe kan het ook anders voor een klein eilandje, vooral belichaamd door de Dienst van Waterstaat. De verpersoonlijking hiervan was Lucas Seidel, 's Lands Opzichter. Seidel is een man die zich fanatiek om de veiligheid van het eilandje bekommert en als hij geen Seidel had geheten, dan zou hij zeker een naam als Paalman of Paalvast gekregen hebben. Hij is gek op palen!
Het Gemeentebestuur was natuurlijk de overheid, waar de inwoners het meest mee te maken kregen. Ook toen al waren er veel voorschriften. Zo lezen we in de Gemeenteraadsverslagen dat er twee burgers aangesteld worden als turftellers. Ze verdienen een stuiver voor duizend getelde turven. Ook lezen we dat tijdens de hondsdagen alle honden vast moeten liggen op straffe van een boete. Er geldt een verbod op het stoken van vuur in koekhuizen en in schuren, die met riet gedekt zijn. Als het een paar dagen vriest dan mogen de schippers en vissers hun schepen niet meer op een aangewezen plek aanleggen, omdat de plaatselijke ijsbaan (!) kans moet krijgen. De taak van Provincie of Departement tenslotte is om toe te zien of de Gemeente haar werk goed doet.
Het grappige is dat ook de Overheden, toen al, verschillende belangen kenden en met elkaar in aanvaring kwamen. Een mooi voorbeeld is de kwestie van de schelpen. In de zomer van 1808 vaart Willem Dirks, die zich later Willem Veer is gaan noemen, als veerman van Schokland naar Kampen. Komende van Kampen wordt hij betrapt op het laden van schelpen op het strand van Emmeloord. Ongetwijfeld heeft Seidel als waakhond voor 's Lands veiligheid gemeend zijn baas, opzichter-generaal Pereboom, hiervan te moeten verwittigen. Er volgen brieven aan de Schout en aan de Landdrost van Overijssel. De Gemeenteraad wordt op de vingers getikt. maar bijt schitterend van zich af.
Ten eerste heeft Willem Dirks wel degelijk toestemming gekregen om schelpen te laden, maar bovendien "heeft dit Bestuur de eer te berigten dat niet alleen het strand en de aanspoelende schulpen, maar ook het gehele terrein, zover zich het gebied van Emmeloord uitstrekt plagt beschouwd te worden als een privaat eigendom der opgezetenen van Emmeloord". De zaak wordt uiteindelijk geregeld met dien verstande dat de burgers hun recht behouden maar alleen op die plaatsen, waar de opzichter geen gevaar ziet.
Een ander twistpunt vormt het riet snijden en het steken van graszoden. Ook hier tegengestelde belangen. Waterstaat wil riet voor versterking van de dijken, maar de inwoners willen het ook, o.a. om hun daken te dekken. Het steken van graszoden ondergraaft natuurlijk de veiligheid, maar graszoden zijn ook nodig om de met riet gedekte daken te versterken.
In een brief van het Gemeentebestuur lezen we: "....ook hebben we van tijd tot tijd enige lappen grond nodig en kunnen dezelve niet ontberen zonder onze huizen of aan het gevaar van den verschrikkelijke brand of aan het omverwaaijen bloot te stellen, want daar het meeste riet, dat een bestaan voor vele armen in den Winter opleverde, nu aan den aarden Dijk gebruikt wordt en onze huizen veeltijds op hunner toppen door graszoden moeten gedekt worden, zo kan het gemakkelijk gebeuren dat bij gebrek aan dezelven gehele daken afwaaiden zoals er alreeds gebeurde..."
In dezelfde brief wordt ook aangetoond dat schelpen nodig zijn voor metselspecie, als middel om het kerkhof op te hogen en ook om de paden met een mengsel van teer en schelpen te verbeteren. Toen al was er sprake van een soort asfalteren! Ook de beruchte loopkistendam werd op die manier veiliger begaanbaar gemaakt. Al met al groeit het beeld van een redelijk moderne samenleving.
Tenslotte: het grootste gevaar is weliswaar de zee, maar ook voor wat uit de zee komt moet je oppassen, vandaar dat het Gemeentebestuur in 1798 aan Pieterties Jacob 2 gulden en 10 stuivers uitbetaalt "aan wagtloon voor de zeerovers"!
Zo kunnen de inwoners tenminste rustig gaan slapen!
Schelpen waren van groot belang voor onze voorouders. De schelpen, die vooral ten noorden van Emmeloord aan het strand gevonden werden, waren ook bij de mensen van de Middel- en Zuiderbuurt erg geliefd. In een brief van het Gemeentebestuur van Ens, geschreven in 1809, staat dat de loopkistendam vooral in de wintertijd glad, glibberig en haast niet zichtbaar was.... "dat daardoor dikwils gebeurd dat wij bij nagt aankomende met onze natte kleederen op onze knijen naar de buurten moeten kruijpen, hetwelk onze oude lieden dikwils ondoenlijk is". Daarom wordt aan de Dienst voor de Waterstaat om toestemming gevraagd de kistdam met een mengsel van schelpen en teer te mogen bestrooien, waardoor deze beter begaanbaar en beter zichtbaar wordt. Daarnaast is het verrassend te zien dat de schelpen ook nodig zijn "om de floere onzer woningen mee te bestrooien ten einde daardoor enige verfrissing ter conservatie van de gezondheid te genieten." Opvallend dat hier de gezondheid als motief gebruikt wordt. Nu is het wel zo dat het in die dagen daar ook slecht mee gesteld was. Een provinciale geneeskundige commissie konstateert in 1814 dat de besmettelijke ziektes op het eiland voornamelijk veroorzaakt worden door "de verpestende uitwaaseming der vuiligheden." Rotte vis, mesthopen en menselijke uitwerpselen zijn daar de oorzaak van. De schout werd dringend geadviseerd maatregelen te nemen en o.a. te zorgen voor openbare secreten.
Begraven worden op Emmeloord kende in die dagen ook zijn moeilijkheden. De visserij is dan zo algemeen dat er 's zomers soms geen man meer op het eiland is. Dit leidde tot de tragische gebeurtenis dat een van de inwoners zijn jong overleden zoontje niet volgens oud gebruik heeft kunnen begraven, maar dit op provisorische wijze heeft moeten doen.
Dit leidde tot een schandaal, en de burgemeester van Emmeloord besluit dan om wat eigenlijk een oud gebruik was, nu bij wet vast te leggen: "namentlijk dat voortaan gene van onze Burgers, wie het ook zijn moge, van de wal vaaren op die dag, wanneer er een dode zal begraven worden, opdat het lijk behoorlijk om twee uur begraven kan worden." De mannen moeten dus op het eiland blijven om mee te kunnen begraven naar oud gebruik.
Overigens betekent de totale afhankelijkheid van de visserij natuurlijk een grote kwetsbaarheid. In geval van tegenslagen leidde dit tot dramatische toestanden. Een aantal jaren eerder (1775) wordt door felle vorst en het ijs enorme schade toegebracht aan de netten. Een aantal van 525 netten is dan verloren gegaan, totale schade 1200,--. Of het aantal enigszins overdreven zal zijn of niet, het zal zeker een enorme ramp geweest zijn. Als in die tijd ook nog eens hooi van elders ingekocht moet worden wegens slechte omstandigheden, dan is het duidelijk hoe afhankelijk de mensen waren van weersomstandigheden. Niet gespeend van enig gevoel voor dramatiek en galgehumor schrijven de burgemeesters in die tijd: "....dat de onkosten voor de gemeente door het nodige dijken van jaar tot jaar groter worden, de belastingen van tijd tot tijd swaarder en het Eijland van dag tot dag kleiner...."
Gelukkig komen na de magere jaren ook weer wat betere tijden. Nauwelijks 10 jaar na deze ramp moet de Amsterdamse stadsarchitect J.S. Creutz verslag uitbrengen aan zijn Regering over de vraag of het de moeite loont Emmeloord te behouden of het anders maar ten prooi voor de zee te laten. Andere adviseurs hebben dit al eerder aan het Amsterdamse gemeentebestuur geadviseerd! De stadsarchitect echter schrijft: "in deez opzigten is Emmeloord de bekwaamste van de drie buurten op dit Eijland, aangemerkt dat alhier nog 30 à 40 melkbeesten onderhouden worden, en teffens enige putten, twee deegenbakkers en een bakoven voorhanden zijn, en op deez buurt altoos een genoegzame voorraad van brood, bier en turff en sterken drank is, daarentegen op Enz uit gebrek aan wijland niet meer als 3 à 4 melkbeesten van de vuurstoker onderhouden worden, waarbij nog komt dat Emmeloord de volkrijkste buurt zijnde, het best assistentie kan bieden aan scheepen, die 's winters in eijs en anderzins raaken."
De buurt is kennelijk weer een beetje uit het dal geklommen. Een collecte voor het door overstroming getroffen Vlissingen (1807) brengt f 18,-- op en een maand later voor de ramp in Leiden f 25,--. De armen op het eiland worden overigens niet vergeten. Er is een armenpot, waar o.a. geld van bekeuringen in terecht komt en gezien het aantal ge- en verboden zijn dat er ongetwijfeld heel wat geweest. Zo mogen er b.v. geen schapen in het land gedreven worden voordat de koeien in de wei komen, op boete van f 3,-- ten profijte van de armen. Bij een tweede overtreding wordt het schaap verbeurd verklaard en het vlees onder de armen verdeeld, met nog een extra boete van f 25,--.
Ook de tamelijk nonchalante houding van onze voorouders t.a.v. de veiligheid van hun eiland brengt op deze manier geld in het laatje. Niet alleen worden de mensen regelmatig gemaand geen vee op de dijk te laten grazen, maar na een klacht van opzichter Seidel schrijft het Gemeentebestuur aan de inwoners: "....geen staaken ter drooging van netten of kleederen te steken in de om dit Eiland nieuw aangelegde dijk, of uit een buitenglooiing steenen te trekken en te leggen op de langs de dijk ter bleeking geplaatste linnen of kleederen, waardoor deze zo heilzame zeewering baarblijkelijk geschonden en benadeeld wordt."
Zo blijkt dat er nog ontzettend veel informatie over ons dierbare eilandje te vinden is. Soms niet altijd gemakkelijk te vinden omdat de informatie over het hele land verspreid ligt opgeslagen. Gelukkig heb ik een niet aflatende speurder in mijn vrouw Els Veer-Hanneman!
Dat het soms ingewikkeld is, is niet zo vreemd wanneer je de vertwijfeling van onze voorouders zelf leest. In 1807 schrijft het Gemeentebestuur aan de landdrost: "Mijn Heer de Landdrost! Zonderling is waarlijk het lot dezes dorp; eertijds een eigendom der Graven van Cuinre behoorden wij waarschijnlijk onder Overijssel. Door verkoop van eigendom der stad Amsterdam geworden, zijn wij dus van provinciale jurisdictie veranderd. Zedert de Revolutie van 1795 onder de Domeinen van het gemeene Land gebragt, zijn wij successievelijk van Holland tot Overijssel, en van Overijssel weder tot Holland overgegaan. Bij de invoering van het nieuw finantieel stelsel wierd onze finantiële betrekking veranderd, doch door de civiele bleef, echter zoo dat wij voor Overijssel en voor Holland dood schenen, gemerkt dat wij in den tijd van drie maanden van geene der beide departementen eenige aanschrijving ontvingen, tot wij van ons werkelijk aanwezen bij messive het Departement van Holland overtuigden. Bij Resolutie van den 13e April l.l. in alle betrekkingen onder Overijssel gesteld, communiceerde ons nogtans de heer Landdrost van Amstelland zijn installatie en zond ons alle zodanige staatsstukken...."
Het veer en de veerman
Op 12 december 1811 stapt een man van 56 jaar het stadhuis van Kampen binnen. Zijn naam: Willem Dirks. Kort daarna komt hij naar buiten als Willem Veer. Vanwege de verplichting om vanaf die tijd een familienaam te hebben, neemt hij voor zichzelf en zijn beide zonen de naam Veer aan.
Veer? Waarom Veer? Was het zomaar een willekeurige naam, woonde hij bij een veer, of was hij misschien zelf veerman? Dit laatste leek waarschijnlijk omdat zijn zoon jaren later als veerschipper van Kampen op Alkmaar vaart. De archieven in Kampen geven het antwoord.
In 1797 wordt Willem Derks als veerman van Schokland op Kampen meerdere malen genoemd. Hij wordt o.a. betaald voor het halen en bezorgen van kalk en vloertegels voor het huisje van de vroedvrouw op Schokland, voor het halen van de sleutel van het kerkhof en voor het halen van de speelbollen (n.b.: als er een lezer is die weet wat dit woord betekent, dan zou ik dat graag horen).
In het Oud Archief te Kampen bevindt zich een brief uit Emmeloord d.d. 22 mei 1796, met de toevoeging: het tweede jaar van de Bataafsche Vrijheid. De brief is gericht aan de Municipaliteit van de Stad Kampen en ondertekend door de secretaris van de gemeente Emmeloord: Mommende.
In de brief staat: "Op versoek van den burger Willem Derks, woonagtig te Kampen, ons vriendelijk versoekende dat hij gaarne van ons permissie zoude mogen erlangen om goederen van de Stad Campen na ons Eijland Emmeloort en van dezelve weder na Campen te mogen vervoeren."
Het antwoord uit Kampen komt snel: een maand later wordt aan Willem Dirks vergunning verleend om goederen te transporteren "van hier op Emmeloord viceversa."
Wie is deze in Kampen wonende Willem Dirks? Het feit dat Emmeloord het verzoek doet, doet al vermoeden dat het hier om een Schokker gaat. Inderdaad: Willem Dirks blijkt in Kampen de bijnaam "van Emmeloord" te hebben. Hij is op Emmeloord geboren op 2 oktober 1755 als zoon van Dirk Willems en Maria Dirks. In 1790 wordt hij ingeschreven in het Burgerboek van Kampen.
Kennelijk blijft hij goede banden houden met zijn geboorteplaats, want in 1794 komt hij in de maanden juni en juli met o.a. zijn vader voor op een lijst als dagloner bij 's Lands Werken in Emmeloord.
Het veer op Kampen vaart twee keer per week. Het is bekend dat de schipper zelf voor zijn schip verantwoordelijk was. Er gelden strenge regels. Jaarlijks moet het schip door de scheepstimmerman gecontroleerd worden en het touwwerk moet door een touwslager beoordeeld worden. Een soort APK-keuring dus, wat voor de schipper toch de nodige kosten betekende.
"Tot dit veer worden ordinair kleine vaartuigen gebruikt van plusminus 10 à 14 tonnen, en kunnen nadien meer of minder vracht aan boord, circa 30 mannen transporteren." Behalve goederen en personenvervoer is het veer ook bij uitstek het middel om brieven op de plaats van bestemming te krijgen. De veerman heeft de verplichting de brieven aan huis te bezorgen. Schout Seidel van Schokland pleit in zijn brief aan de stad Kampen zelfs nog voor meer: "ook zoude het zeer te wenschen zijn, dat de aankomende goederen niet willekeurig aan het eene eind van de buurt, maar geregeld zo na doenlijk voor ieders huis mogen worden aan- en opgebragt, omdat bizonder dezulke welke negotie doen bij herfstdag, wanneer men soms diep door de slik moet waden, niet verplicht worden zwaare pakken of vaten zeer ver en bijna ondoenlijk te versjouwen."
Om het systeem van beurt- en veerdiensten goed te begrijpen is het nodig te weten dat:
a) beurt- en veerschippers het uitsluitend recht hebben om tussen de plaatsen die de overeenkomst met elkaar gesloten hebben, goederen en personen te vervoeren;
b) er altijd op vaste, geregelde tijden gevaren wordt;
c) alle prijzen, zowel voor personen als voor goederen, tot in details vastgesteld zijn.
Wat betreft het eerste punt, het uitsluitend recht voor de veerman, daar wordt streng op toegezien. Zelfs op dagen dat de veerman niet vaart mogen anderen niet onder zijn duiven schieten. Piet Mastenbroek, die na Willem Dirks de functie van veerman tijdelijk (1815-1818) waarneemt, ondervindt dit heel duidelijk. In 1820 schrijft de schout Lucas Seidel een brief aan de gemeente Kampen: "er zijn echter bizondere personen en wel in het bizonder de persoon Mastenbroek, welke voortijds dit veer slordig heeft waargenomen en thans bestendig bezig is de veerman te benadelen door, zodra de veerman voor een reisje naar elders ofte naar de helling is, voor anderen goederen overvaart."
Seidel waarschuwt de ambtenaren in Kampen er op toe te zien dat "niemand, en wel bizonder voornoemde Mastenbroek, hetzij op veer- of andere dagen voor anderen goederen mogen innemen."
Wat betreft het tweede punt: tegenover dit uitsluitende (voor)recht staat de verplichting, waar de veerschipper zich aan te houden heeft, namelijk dat hij op geregelde tijden moet varen. Vol of niet vol, hij dient stipt op tijd en via de afgesproken route te varen. Ook aan deze verordening wordt zwaar getild. Toen de al eerder genoemde Mastenbroek het veer bediende (van 1815 tot 1818) werd hij door de Schout aangeklaagd. Deze laat weten: "ik moet tot mijn leedwezen ondervinden dat bij het bedienen van het veer van de Stad Campen op Schokland buiten en behalve andere gebreken, bizonder plaats heeft dat er geen bepaalde tijd van afvaren gehouden wordt en dat de schuyt soms van de eene buurt, Emmeloord, afvaart zonder dat men op een ander, hetzij Molen- of Zuiderbuurt, er kennis van heeft". Als een veerman niet op tijd vaart is het dus goed mis!
In de periode dat Willem Dirks veerman was (1797-1815), was op tijd varen niet altijd gemakkelijk. We moeten wel bedenken dat in de periode rond 1800, de zogenaamde Franse tijd, ons land op gespannen voet met Engeland leefde, en Engeland was vooral heer en meester op zee, ook op de Zuiderzee.
In 1799 wordt door de stad Kampen een schip uitgezonden om de vaart naar Schokland te beoordelen. Er wordt geconstateerd dat de toestand zeer gevaarlijk is. Een Engels schip maakt jacht op verschillende schepen en daarom "wordt alle vaart uit de havens van dit Departement, behalve voor de gewone veerschepen, provisioneel verboden weegens de onveiligheid van de zee." Willem Dirks heeft als veerman dus een gevaarlijke baan!
In datzelfde jaar wordt geconstateerd dat Schokland nog wel niet in handen van de Engelsen is, maar dat op twee buurten al de Hollandse (prinselijke) vlag waait, maar niet op Emmeloord! Dit laatste is niet zo verwonderlijk, omdat het katholieke Emmeloord nu eenmaal meer te verwachten had van de eveneens katholieke Fransen.
Het is goed voor te stellen dat de baan van veerschipper onvoldoende inkomsten verschafte, omdat de schipper er maar twee dagen per week werk mee had. Dat betekent dat hij op de een of andere manier zijn inkomsten moet zien te vergroten. De in 1818 aangestelde veerman Dubbel Floris Sul schrijft aan de Schout van Schokland een smartelijk briefje, waarin hij om een "jaarlijks tractementje" vraagt: "Terwijl ik het voorrecht geniet als veerman op Campen aangesteld te zijn is het echter Uedele niet onbekend dat dit veer een zeer sobere broodwinning is en ik mij dus bezwaarlijk in staat bevinde om datgeene hetwel verijscht wordt, aan mijn schuijtje te doen." Onze veerschipper Willem Dirks pakt ook van alles aan om wat meer brood op de plank te krijgen.
Eerder vertelde ik al dat hij bij het laden van schelpen betrapt werd. Na veel geharrewar tussen verschillende overheidsinstanties bleek dit toch geheel legaal te gebeuren. Ook doet Willem een poging om bij de gemeente Kampen begrip te krijgen voor zijn verre van rooskleurige loon. Hij schrijft daartoe een brief om vrijstelling te krijgen voor het betalen van het zogenaamde "Paardegeld". Dit vraagt om enige nadere uitleg. Omdat Kampen geen zeehaven was, moesten alle binnenkomende schepen nog een heel eind via het Ganzediep of de monding van de IJssel varen om bij de stad te kunnen komen. Bij tegenwind, windstilte of mistig weer was dat haast niet doenlijk en werden de schepen door de paardeboer opgewacht en via het jaagpad op sleeptouw genomen. De paardeboer was door de stad Kampen officieel aangesteld. Willem Dirks probeert vrijstelling van deze sleepkosten te krijgen, maar tevergeefs. Hoewel Kampen aangeeft erg veel begrip voor zijn probleem te hebben gaat het toch niet door.
Gelijke monniken, gelijke kappen, iedereen moet betalen. Ook via andere manieren proberen veerschippers er nog wat bij te verdienen, o.a. door het aanvoeren van vis op de markt. Er gelden namelijk nogal wat regels voor de veerschippers, die er vooral op neerkomen dat zij hun meegebrachte vis alleen via de visafslag of in ieder geval met toestemming van de marktmeester mogen verkopen. En hoewel nergens met zoveel woorden Willem Dirks genoemd wordt, zal het zeker voor een Schokker een doodnormale zaak geweest zijn.
In 1815 blijkt de post van veerschipper vacant te zijn. Misschien dat de aangescherpte eisen t.a.v. het onderhoud van zijn schip reden was voor Willem om er mee te stoppen. Misschien ook vond hij het na bijna 20 jaar welletjes. Hoe dan ook: zijn baan zal van grote invloed geweest zijn op zijn leven, en door de naam Veer aan te nemen lijkt hij dit zelf duidelijk te onderstrepen.
Doopinschrijving van Willem Dirks (Veer) in het r.k. doopboek van Emmeloord, d.d. 2-10-1755:
Anno 1755, die 2 octobris baptizatus est Willebrordus Dircks,
filius legitimus Theodori Wilms et Maria Dircks.
Levante, Eva Bruijns nomine Joanni Dircks.
Scheepsregistratie, botvangen en andere kopzorgen van vissers.
KP (Kampen), VD (Volendam), UK (Urk), BU (Bunschoten), VN (Vollenhove), wie kent niet de bekende afkortingen, aangebracht op de vissersschepen? Zo was het in het begin van deze eeuw en is het gedeeltelijk ook nu nog het geval. Het laat op zijn minst zien waar een schip thuishoort.
Maar hoe was dat vroeger, rond 1800, en met name in de zogenaamde Franse tijd, toen Nederland bij Frankrijk ingelijfd was? Gelukkig voor ons werd er ook in die tijd uitgebreid geregistreerd, waardoor er nog heel wat van gewoontes en bijzonderheden van onze voorvaderen bewaard is gebleven. De vissersschepen waren in die tijd ongeveer 20 voet lang, 10 voet breed, en 3 tot 4 voet hoog, en dat resulteerde in een tonnage van 12 tot 15 ton.
Vooral tijdens de inlijving bij Frankrijk gingen de "Franse" administrateurs er eens lekker voor zitten. Ik wil u de volgende (willekeurige) acte als voorbeeld niet onthouden. Deze stamt uit 1811:
"L'an mile dix huit cent onze (die administrateur kende zijn Frans nog niet zo goed!)le 12 may est comparé devant Nous, Juge de Paix, Canton Kampen, Arrondissement Zwolle, Département des Bouches de l'Yssel, Willem Dirks, maître d'un Barque, demeurant à Schokland, qui a affirmé que la Barque, nommé le Jeune Willem, appartenant au Port de Kampen, est un barque à Poisson, contenant 14 tonneaux, suivant le Certificat de l'Etalonneur Juré, a eté construit à Cuinre dans l'anneé 1804, qu'il est proprietaire unique du dit Barque et qu'aucun autre personne quelqu'on qu n'y a droit, qu'il est citoyen de France, soumis et fidêle à la Constitution de France, qu'aucune Etranger n'est directement ou indirectement intéressé dans le sudit Barque."
De wat kromme en gebrekkige Franse tekst laat zien dat het voor de gewone ambtenaar nog niet zo gemakkelijk was zijn werk in het Frans te doen. In het kort komt de vertaling hierop neer dat (in het geval van Willem Dirks) De Jonge Willem, groot 14 ton, gebouwd in Kuinre in 1804, als zodanig geregistreerd is en dat de eigenaar bevestigt dat hij de enige bezitter is en bovendien Frans staatsburger, en dat geen enkele buitenlander iets met het schip te maken heeft.
Aardig is dat elke schipper dus moest horen dat hij Frans staatsburger was, onderworpen en trouw aan de Grondwet van Frankrijk. Ik ben benieuwd hoe onze voorvaderen daarover dachten! Deze acte laat zien dat de vissersschepen van de Emmeloorders in de haven van Kampen ingeschreven staan.
De genoemde Willem Dirks noemt zijn schip De Jonge Willem, niet bijster origineel, maar dat zal in die tijd de gewoonte zijn geweest. Van de 45 Schokkers die eigenaar zijn, luiden de meeste namen van schepen soortgelijk, b.v. De Jonge Maria, De Jonge Dirk, De Jonge Jacoba, enz. Er worden zowel jongens- als meisjesnamen gebruikt.
Er zijn een paar bijzondere namen bij: Evert Alberts vaart met Het Heil (Le Salut), Evert Klaassen stelt vertrouwen in De Oude Adam, terwijl Jan Peters het toch maar op De Jonge Eva houdt. Jacob Jans vaart met De Hosanna, Klaas Alberts Klappe met Het Geluk, Reurik Teunis met De Goede Verwachting, Peter Dirks met Het Fortuin en Jan Willems Bien en Willem Teunis zijn kennelijk de leuksten thuis, zij noemen hun schip respectievelijk De Jonge Schelvis en De Zoute Haring (L'Harang Salle). [1]
Zo zien we dat zelfs een saai onderwerp als scheepsregistratie nog leuke dingen kan opleveren.
De agent van de Nationale Economie der Bataafse Republiek vermeldt in zijn verslag van 1800 dat de vissers van Emmeloord zowel op de Noordzee (schelvis, tong en rog) als op de Zuiderzee (panharing, bot en aal) vissen. De haring wordt vooral in Muiden verkocht, de overige vis in vele andere plaatsen, zoals Amsterdam, Zwolle, Enkhuizen en Medemblik. [2]
Nu was vissen in oorlogstijd niet altijd even simpel. Tijdens de zomer van 1803, op zondag 3 juli, vergadert de voltallige burgerij van Emmeloord. Plaats van handeling: voor het Gerechtsgebouw. Onderwerp: de "gesloten visserij op de buitenzee". Omdat er door de Emmeloorders regelmatig op de Noordzee werd gevist betekent dat natuurlijk een enorme strop. Besloten wordt een delegatie naar Den Haag te sturen. Twee burgers, Jan Stevens en Albert Everts vormen samen met de secretaris Mommende de commissie.
Op dinsdag 5 juli vertrekt het gezelschap om vervolgens donderdag 7 juli in Den Haag te arriveren. Daar krijgen ze te horen dat ze de zaak schriftelijk moeten aankaarten. Voor met name Mommende, die altijd graag en uitvoerig zaken op schrift stelt, een kolfje naar zijn hand. Na twee uur wachten mogen ze terugkomen bij de President van de Marine, Dhr. van Rooyen.
Op zondag 10 juli is de commissie terug van de "Haagse Reize" in Emmeloord, om verslag te doen. Er is een soort oplossing gevonden, een compromis: de vissers mogen uitvaren, maar mogen bij gevaar van de vijand (Engeland) en 's nachts, van zonsondergang tot zonsopgang, niet verder dan een mijl van de wal af zijn. Albert Alberts Klappe wordt aangesteld als "seinmeester", en is verantwoordelijk voor de handhaving van de regels. Iedere burger moet hem gehoorzamen, op straffe van boete. [3]
Een echte oplossing is het niet en het blijft behelpen. In 1808 klaagt de burgemeester van Kampen over de achteruitgang van de botvangst, een specialiteit van de Brunneper vissers, en vraagt om compensatie. Een van de redenen van de achteruitgang is dat andere vissers, o.a. die van Schokland, zich, anders dan in vredestijd, ook op de botvangst toeleggen. [4]
In 1811 is het nog (of weer) mis. Gedwongen door de slechte visstand op de Zuiderzee moeten de vissers wel uitwijken naar de Noordzee.
Burgemeester Gillot: "Door de Municipale Raaden en de visschers van Schokland word mij geklaagd dat zij niet langer in staat zijn hun brood te verdienen, dewijl zij heden thans niet anders dan op de Noordzee kunnen vaaren om te visschen, maar daar de Admiraal van 's Rijks oorlogsschepen, leggende op de Rhee van Texel, het uit- en invaaren der visschers van deze Gemeente geheel belet en daar er thans bijna geheel geen visscherij buiten de andere zeegaten is, verscheiden visschers het gewaagd hebben een ander zeegat uit te vaaren, doen mij voor de vreselijkste gevolgen vreezen."
En even verderop: "....alle dagen niet meer dan 15 visschuiten te laten passeren, waardoor zijlieden zeer grootelijks benadeeld worden in hun broodwinning, terwijl er een zoo groot aantal visschers zijn van deez en andere Gemeentes, zoodat zij nauwelijks om de 13 à 14 dagen een beurt krijgen om te passeren."
Op de brief van de burgemeester komt een verlossend antwoord, dat inhoudt dat de maatregel wordt ingetrokken en dat voortaan iedere visser kan passeren! Toch nog een meevaller bij alle narigheid!
Over de genoemde personen:
De seinmeester Albert Alberts Klappe werd op 2-4-1769 gedoopt op Emmeloord als zoon van Albert Claessen Klappe en Grete Dubbels Schout, en stierf 15-9-1808 op Emmeloord. Hij trouwde op 27-5-1799 op Schokland met Marrijtje Willemsen Kok. Zij was 23-11-1779 gedoopt op Emmeloord als dochter van Willem Jansen Kok en Aleid Albers Mossel, en stierf op 19-8-1832 op Emmeloord ten gevolge van cholera.
Klaas Alberts Klappe van Het Geluk was een oudere broer van bovengenoemde Albert Alberts Klappe. Hij werd op 26-9-1766 op Emmeloord gedoopt, en stierf daar op 2-10-1817. Hij trouwde op 2-12-1793 op Emmeloord met Lijsje Willems Ouderling. Zij werd op 29-9-1770 op Emmeloord gedoopt als dochter van Willem Dirks Ouderling en Petronella Jans Bien, en stierf daar op 10-12-1800.
Klaas Alberts Klappe hertrouwde 24-6-1809 op Emmeloord met Maria Jacobs Koridon, gedoopt 13-12-1769 op Ens als dochter van Jacob Jansen Coridon en Maria Everts Gosen. Zij was de weduwe van Jan Alberts Karel.
Jan Willems Bien van De Jonge Schelvis werd 22-8-1770 op Emmeloord als zoon van Willem Jansen Bien en Lumme Dircksen Been. Hij overleed 19-8-1832 op Emmeloord ten gevolge van cholera.
Noten:
- Gemeente-archief Kampen, O.A. 2223-2224.
- Tijdschrift voor Staatshuishoudkunde en Statistiek, deel 19, Zwolle, Tjeenk Willink, 1860.
- Gemeente-archief Kampen, N.A. 1.
- Gemeente-archief Kampen, O.A. 234.
- Rijksarchief Zwolle, toeg. 23, inventarisnr. 104.
Bronnen:
- Rijksarchief Zwolle, Archief van de Waterstaat.
- Rijksarchief Zwolle, Archief van de Landdrost.
- Algemeen Rijksarchief Den Haag, Archivalia van de Heeren en Vrouwen van Urk en Emmeloord (dezelfde gegevens ook op microfilm in Rijksarchief Lelystad).
- Voyage dans l'interieur de la Hollande, uitgave: E. Maaskamp, Amsterdam; Een reis gemaakt in de jaren 1807-1812 (uit het Frans vertaald door Wim Veer).
- Gemeente-archief Kampen: Nieuw Archief Schokland; o.a. Verslagen van de Gemeenteraad van Emmeloord. Schokland,
- Gemeente-archief Kampen: Oud Archief, uitgaande en ingekomen stukken.
Bron: Wim Veer, het Schokker Erf 28 - januari 1995, nr. 31 - januari 1996, nr. 33 - september 1996 en nr. 35 - mei 1997.
Zie voor het vervolg: Emmeloord rond 1800, een impressie (vervolg)
en ook het boek: Emmeloord rond 1800 - van republiek naar koninkrijk (2013)