Op 30-3-1853 had burgemeester Gerrit Jan Gillot er genoeg van en pakte hij zijn pen om bij de Gedeputeerde Staten van Overijssel zijn beklag te doen over Grietje Jonker <1>, de vroedvrouw van Emmeloord. Enige tijd geleden had zij al eens zonder toestemming gedurende enkele dagen het eiland verlaten. Op de ochtend van haar vertrek, juist voor de afvaart, stuurde zij nog gauw even de veerman naar de burgemeester met de boodschap dat zij voor twee tot drie dagen naar Zwolle ging.
Hoewel een vroedvrouw op een eiland als Schokland onmisbaar was, zag de burgemeester dit voorval omwille van de lieve vrede toch maar door de vingers. Al snel had hij daar spijt van, want Grietje Jonker kreeg de smaak van het reizen nu pas goed te pakken en vertrok op een van de laatste dagen van maart met haar dochter naar Vollenhove. Uiteraard weer zonder voorafgaande permissie, wat in strijd was met artikel 10 van haar instrukties. Ditmaal was de maat voor burgemeester Gillot vol, temeer omdat een zeer arme, hoogzwangere vrouw haar hulp ieder moment nodig kon hebben, en daarom lichtte hij dus Gedeputeerde Staten in over de handelswijze van de vroedvrouw.
Wat er hierna is gebeurd is niet helemaal duidelijk, maar zeker is wel dat beide partijen elkaar flink in de haren hebben gezeten, waarbij Grietje Jonker geholpen werd door Maria Willems Bape <2>.
Op 19-4-1853 stuurde Gillot namelijk twee processen-verbaal naar het Kantongerecht te Kampen. Het ene verbaal betrof de vroedvrouw Grietje Jonker, "een zeer onverdraaglijk mensch in de maatschappij", zoals de burgemeester liet weten. "Het zal mij ten hoogste aangenaam zijn als u haar niet van haar verdiende straf schenkt, zij kan alles wel betaalen, zij is de grootste belhameres van allen, en schelt iedereen uijt voor al wat haar maar voorkomt, en zij geeft om niets wat om."
Het andere verbaal was gericht tegen Maria Willems Bape, die "den grootste aanlegger van het voorgevallene de oorzaak is". "Het zal mij aangenaam zijn, wanneer u haar als schuldig bevinde, haar niet van haar verdiende straf schenkt, want dat is een vrouw die ook om niemand wat geeft, en alles doet wat zij goed vindt".
Het Kantongerecht te Kampen stuurde de volgende dag de verbalen door naar de Officier van Justitie te Zwolle, omdat de vervolging der daarin omschreven feiten ("mishandeling en resistentie tegen de policiebediende uwer gemeente") niet tot de competentie van het Kantongerecht behoorde. Inmiddels was ook de Provinciale Geneeskundige Commissie op de hoogte van de problemen met de Schokker vroedvrouw, "die zich bij herhaling eigendunkelijk tijdelijk van het eiland heeft verwijderd". Op 22-4-1853 schreef de commissie hierover aan Gedeputeerde Staten, die zes dagen later het probleem weer terugschoven naar Gillot. De burgemeester van Schokland werd uitgenodigd haar "ernstig te waarschuwen in haar eigen belang zich te wachten voor de herhaling van de beklaagde eigendunkelijke handelingswijze".
Waarmee Gillot weer terug bij af was.
Enkele maanden bleef het rustig op Emmeloord, maar op 26-7-1853 was er weer onenigheid tussen de vroedvrouw en de Schokker overheid. Om elf uur 's morgens die dag zag burgemeester Gillot tijdens een bezoek op Emmeloord dat iemand het huisje, waarin de brandspuit was opgeborgen, en dat eigendom van de gemeente was, had opengebroken om daarin enige goederen in op te bergen. In het vorige jaar hadden Gillot en de veldwachter de deuren van dat huisje hermetisch afgesloten met behulp van twee planken en een aantal grote spijkers, zodat niemand het huisje in kon om zo de losse stukken die tot de brandspuit behoorden, weg te nemen.
De verdenking viel al gauw op de vroedvrouw Grietje Jonker omdat zij in het verleden tweemaal aan de burgemeester had gevraagd of zij enkele goederen in het brandspuithuisje mocht opbergen, wat haar geweigerd was. Terwijl Gillot bij het huisje bleef wachten, werd de veldwachter er op uit gestuurd om haar te halen. Toen zij bij het huisje verschenen was, werd haar gevraagd of zij die planken van de deuren had laten afbreken, wat zij bevestigde. De burgemeester verzocht haar daarop de voorwerpen die zij in het huisje had opgeslagen er uit te halen, wat zij weigerde onder het uiten van allerlei beledigende woorden. De veldwachter heeft toen de goederen van de vroedvrouw buiten gezet, en de deuren weer dicht gespijkerd.
Hierna zette de burgemeester zich aan het schrijven van een proces-verbaal van het voorval. De volgende dag werd Grietje Jonker bij Gillot verzocht om het verbaal te horen en te ondertekenen, maar zij weigerde te verschijnen.
Intussen was Grietje Jonker waarschijnlijk tot de konklusie gekomen, dat ze maar beter naar een andere baan kon uitzien. Zo kwam het dat zij op 4-9-1853 haar ontslag bij Gillot indiende:
"Ik heb de eer Uw Edele te infermeren dat ik beroepen ben als vroetvrouw te Oldebroek, waar van ik door deze de eer heb Uw Edele Achbare ter kennisse te brengen dat ik in het belang van mijn huisgezin genoemde plaats heb aangenomen. Waarvan ik Uw Edele Achbare bij deze verzoek mij bij het einde van deze maand september van Schokland gelieve te ontslaan in de betrekking als vroetvrouw of zulks gelieve te bevorderen."
Gillot was klaarblijkelijk nogal opgelucht dat hij van dat "onverdraaglijk mensch" verlost was en meldde nog dezelfde dag haar ontslag aan Gedeputeerde Staten, die daarop een beetje verbaasd reageerden omdat het benoemen en ontslaan van een vroedvrouw niet de zaak van Gedeputeerde Zaken was, maar van het gemeentebestuur.
In oktober van hetzelfde jaar werd Deliana Maria Hofstede, die eerder werkzaam was in Purmerend, aangenomen als nieuwe vroedvrouw.
Noten:
Gebruikte archiefstukken:
Hoewel een vroedvrouw op een eiland als Schokland onmisbaar was, zag de burgemeester dit voorval omwille van de lieve vrede toch maar door de vingers. Al snel had hij daar spijt van, want Grietje Jonker kreeg de smaak van het reizen nu pas goed te pakken en vertrok op een van de laatste dagen van maart met haar dochter naar Vollenhove. Uiteraard weer zonder voorafgaande permissie, wat in strijd was met artikel 10 van haar instrukties. Ditmaal was de maat voor burgemeester Gillot vol, temeer omdat een zeer arme, hoogzwangere vrouw haar hulp ieder moment nodig kon hebben, en daarom lichtte hij dus Gedeputeerde Staten in over de handelswijze van de vroedvrouw.
Wat er hierna is gebeurd is niet helemaal duidelijk, maar zeker is wel dat beide partijen elkaar flink in de haren hebben gezeten, waarbij Grietje Jonker geholpen werd door Maria Willems Bape <2>.
Op 19-4-1853 stuurde Gillot namelijk twee processen-verbaal naar het Kantongerecht te Kampen. Het ene verbaal betrof de vroedvrouw Grietje Jonker, "een zeer onverdraaglijk mensch in de maatschappij", zoals de burgemeester liet weten. "Het zal mij ten hoogste aangenaam zijn als u haar niet van haar verdiende straf schenkt, zij kan alles wel betaalen, zij is de grootste belhameres van allen, en schelt iedereen uijt voor al wat haar maar voorkomt, en zij geeft om niets wat om."
Het andere verbaal was gericht tegen Maria Willems Bape, die "den grootste aanlegger van het voorgevallene de oorzaak is". "Het zal mij aangenaam zijn, wanneer u haar als schuldig bevinde, haar niet van haar verdiende straf schenkt, want dat is een vrouw die ook om niemand wat geeft, en alles doet wat zij goed vindt".
Het Kantongerecht te Kampen stuurde de volgende dag de verbalen door naar de Officier van Justitie te Zwolle, omdat de vervolging der daarin omschreven feiten ("mishandeling en resistentie tegen de policiebediende uwer gemeente") niet tot de competentie van het Kantongerecht behoorde. Inmiddels was ook de Provinciale Geneeskundige Commissie op de hoogte van de problemen met de Schokker vroedvrouw, "die zich bij herhaling eigendunkelijk tijdelijk van het eiland heeft verwijderd". Op 22-4-1853 schreef de commissie hierover aan Gedeputeerde Staten, die zes dagen later het probleem weer terugschoven naar Gillot. De burgemeester van Schokland werd uitgenodigd haar "ernstig te waarschuwen in haar eigen belang zich te wachten voor de herhaling van de beklaagde eigendunkelijke handelingswijze".
Waarmee Gillot weer terug bij af was.
Enkele maanden bleef het rustig op Emmeloord, maar op 26-7-1853 was er weer onenigheid tussen de vroedvrouw en de Schokker overheid. Om elf uur 's morgens die dag zag burgemeester Gillot tijdens een bezoek op Emmeloord dat iemand het huisje, waarin de brandspuit was opgeborgen, en dat eigendom van de gemeente was, had opengebroken om daarin enige goederen in op te bergen. In het vorige jaar hadden Gillot en de veldwachter de deuren van dat huisje hermetisch afgesloten met behulp van twee planken en een aantal grote spijkers, zodat niemand het huisje in kon om zo de losse stukken die tot de brandspuit behoorden, weg te nemen.
De verdenking viel al gauw op de vroedvrouw Grietje Jonker omdat zij in het verleden tweemaal aan de burgemeester had gevraagd of zij enkele goederen in het brandspuithuisje mocht opbergen, wat haar geweigerd was. Terwijl Gillot bij het huisje bleef wachten, werd de veldwachter er op uit gestuurd om haar te halen. Toen zij bij het huisje verschenen was, werd haar gevraagd of zij die planken van de deuren had laten afbreken, wat zij bevestigde. De burgemeester verzocht haar daarop de voorwerpen die zij in het huisje had opgeslagen er uit te halen, wat zij weigerde onder het uiten van allerlei beledigende woorden. De veldwachter heeft toen de goederen van de vroedvrouw buiten gezet, en de deuren weer dicht gespijkerd.
Hierna zette de burgemeester zich aan het schrijven van een proces-verbaal van het voorval. De volgende dag werd Grietje Jonker bij Gillot verzocht om het verbaal te horen en te ondertekenen, maar zij weigerde te verschijnen.
Intussen was Grietje Jonker waarschijnlijk tot de konklusie gekomen, dat ze maar beter naar een andere baan kon uitzien. Zo kwam het dat zij op 4-9-1853 haar ontslag bij Gillot indiende:
"Ik heb de eer Uw Edele te infermeren dat ik beroepen ben als vroetvrouw te Oldebroek, waar van ik door deze de eer heb Uw Edele Achbare ter kennisse te brengen dat ik in het belang van mijn huisgezin genoemde plaats heb aangenomen. Waarvan ik Uw Edele Achbare bij deze verzoek mij bij het einde van deze maand september van Schokland gelieve te ontslaan in de betrekking als vroetvrouw of zulks gelieve te bevorderen."
Gillot was klaarblijkelijk nogal opgelucht dat hij van dat "onverdraaglijk mensch" verlost was en meldde nog dezelfde dag haar ontslag aan Gedeputeerde Staten, die daarop een beetje verbaasd reageerden omdat het benoemen en ontslaan van een vroedvrouw niet de zaak van Gedeputeerde Zaken was, maar van het gemeentebestuur.
In oktober van hetzelfde jaar werd Deliana Maria Hofstede, die eerder werkzaam was in Purmerend, aangenomen als nieuwe vroedvrouw.
Noten:
- Grietje Jonker(s) was gehuwd met A. van der Linde.
- Maria Willems Bape, geboren 24-4-1815 op Emmeloord, overleden 21-7-1892 te Vollenhove, dochter van Willem Bruinsen Bape (1785-1848) en Jacoba Cornelissen Grootjen (1785-1825), gehuwd met Cornelis Toeter (1798-1853).
Gebruikte archiefstukken:
- Gemeente-archief Kampen, Uitgaande Stukken Schokland 1853, nrs. 49, 64, 139 en 166.
- idem, Ingekomen Stukken Schokland 1853, nrs. 33, 54, 62, 97 en 109.